Kwart voor negen stap ik het hoofdkantoor van het Centraal Bureau voor Burgerzaken binnen. Een vrolijk beschilderde infobalie staat in de hal, vlak voor een afscheiding van schutters. De balie is leeg, maar achter de shutters zitten twee schoonmaaksters.
“Kan ik wat vragen?”
“Die dame is er niet. Ze is met verlof.”
“Aan wie kan ik dan wat vragen?”
“Ik weet het niet,” zegt schoonmaakster 1.
Schoonmaakster 2 heeft medelijden. “Wat wilt u weten?”
Blij met zoveel dienstbaarheid zeg ik snel: “Waar kan ik mijn ID vernieuwen?”
Het is een makkie voor de schoonmaakster. “U moet weer naar buiten en dan om het gebouw lopen.”
Het is een grote, half afgebouwde loods. De vrolijke infobalie is hier als een afgedankt meubelstuk tegen een snelbouwwand van kunstplaat geschoven. Voor een loket staan 4 mensen. Ik besluit aan te sluiten. Een rij van 4 is vrij overzichtelijk. De jongedame achter het loket neemt als vanzelfsprekend mijn vervallen ID-kaart aan en zegt dat ik kan wachten. De halfdonkere loods is ingericht met kerkbanken, zo’n tien stuks achter elkaar. De banken zijn bezet, maar niemand zit pet. Er zijn ook mensen die er de voorkeur aan geven te staan. Ik manoeuvreer langs de knieën van een boslandcreoolse vrouw naar een lege plek naast een donkere Javaanse man van een jaar of vijfendertig. Met het leesmateriaal dat ik op mijn telefoon heb opgeslagen voor dit soort wachtgelegenheden, kan ik me de hele ochtend zoet houden.
“Hoelang duurt het hier,” informeer ik voor de zekerheid bij mijn buurman.
“Tien minuten,” zegt hij zonder aarzelen.
Ik taxeer hem als ongeschoold. Of ik heb zijn ras verward met het Inheemse. Die hebben geen flauw benul van tijd. Als ik mezelf betrap op deze bevooroordeeldheid, kijk ik om me heen en tel de koppen. Zo’n dertig stuks. Misschien bedoelt buurman dat er voor iedereen tien minuten wordt uitgetrokken. Dan zit ik hier 300 minuten. Dat is vijf uur. Dat ligt meer in de lijn van mijn verwachtingen.
Een deur gaat open en een keurig opgemaakte, vriendelijk ogende mevrouw roept namen af. Pengel, Ahmadmedjo, Sultan, Wazali, van Aerts, Sabajo, Krieger, de Kom, Vrede, Kartotiko, Waidi, Woei, Edoo, Brunst, Bonse, Pirbux, Ronosetiko en Tapoh. De kerkbanken lopen leeg. De vrouw blijft achter met de kaart van Brunst. “Brunst,” roept ze nogmaals. Vanuit het achterste deel van de loods komt een jonge vrouw aangehaast. “Ik had niet goed gehoord,” verontschuldigt ze zich.
De deur gaat dicht, maar nog geen twee minuten later verschijnt dezelfde vrouw met een nieuwe lijst namen. Tot mijn verrassing is mijn naam er ook bij. Ik heb niet eens tijd gehad mijn telefoon uit mijn tas te diepen. We mogen de kamer binnen. Het is er licht. Er zijn twee toestellen. De vriendelijke vrouw blijkt een van de fotografen te zijn. We worden opgesteld in een rij. Ik hoop dat ik bij haar in de stoel mag zitten. Helaas, ik kom bij de mannelijke fotograaf. Maar ach, ook hij doet zijn best. “In de camera kijken, kin naar beneden. Ja, nog een beetje. Goed zo. U mag buiten wachten. Volgende.”
Mijn achting voor de ID-ambtenaren stijgt met de minuut. Als ik tien minuten later mijn nieuwe ID in handen heb, blijkt er een foutje geslopen te zijn in mijn tweede initiaal. Si staat er in plaats van S. de kaart wordt opnieuw gemaakt.
“Moet ik niet betalen,” vraag ik nog een beetje perplex van de efficiëntie.
“Nee,” glimlacht de vriendelijke fotografe, “dit is gratis.”
Om zeventien minuten over negen sta ik buiten. Mijn ID-kaart is weer goed voor de komende tien jaar.
Ismene Krishnadath
コメント